-
1 Brocken
Brocken〈m.; Brockens, Brocken〉2 brokstuk, gedeelte♦voorbeelden:1 〈 figuurlijk〉 ich nehme mir immer die besten Brocken (heraus) • ik zoek er voor mezelf altijd het beste uit〈 figuurlijk〉 ein dicker, harter Brocken • een harde dobber, noot〈 figuurlijk〉 er hat mir einen fetten Brocken weggeschnappt • hij heeft mij een dikke, vette kluif voor de neus weggekaaptein paar Brocken Deutsch • een paar woorden, een mondje Duits -
2 ein Brocken von Mann
ein Brocken von Mann
Перевод: с немецкого на нидерландский
с нидерландского на немецкий- С нидерландского на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский